Terug naar de vorige index
Het uranium van Moresnet
door M. Kuszczynka
Bovenaan de wenteltrap van zijn donjon keek Karl Freiherr vom Stein even achter zich,
om te zien of zijn gast hem kon volgen.
Per slot liep deze, net als zijn gastheer, tegen de zestig.
Maar Leopold Graaf van Limburg-Stirum, een oude houwdegen,
was hem op de voet gevolgd en voegde zich nu naast hem aan de borstwering.
Onder hen strekte zich naar alle zijden een zomerlandschap uit van dicht beboste heuvels,
met her en der wat kale rotspartijen.
Links was juist een meander van de Rijn zichtbaar, recht voor hen,
veel dichterbij, kronkelde de Lahn.
Op bijna alle hoge heuveltoppen waren kastelen te zien:
barse roofridderburchten, maar ook sprookjesachtige lustsloten.
De heer des huizes somde de namen op: Marksburg, Stolzenfels, Lahneck ... ,
Acht in totaal, hun uitkijkpunt meegeteld.
Hij zuchtte: acht vrije ridderlijke vazallen van de keizer,
van de in totaal meer dan vierhonderd in het hele rijk.
Hoe weinige daarvan zouden hun status behouden als men daar
ver weg in Wenen klaar was met dansen en congresseren?
Samenzweerders
Waarom kwamen beide edellieden in het diepste geheim bijeen?
Want het bezoek van Stirum aan Stein op diens stamslot was zeker geen simpel beleefdheidsbezoek.
Het ging om de toekomst van een nog kleiner gebiedje dan Steins bijna opgeheven vrije domein:
Moresnet. Liever gezegd: de directe omgeving van het dorpje Kelmis en de naastgelegen
mijn van Vieille Montagne. Steins opdrachtgever, niemand minder dan de tsaar aller Russen,
had daar groot belang bij, zoals we zullen zien. De twee samenzweerders zorgden ervoor dat
Stirums werkgever, het juist opgerichte Koninkrijk der Nederlanden, en Steins ex-werkgever,
het Koninkrijk Pruisen, een meningsverschil kregen om de soevereiniteit over deze zinkmijn.
Een meningsverschil dat tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) plotseling hoog opliep en
onoplosbaar leek. Pas een jaar later, in een afzonderlijk en dan nog 'tijdelijk' Grensverdrag
van Aken, werd het geregeld.
Afgesproken werd dat een vanaf de Vaalserberg zuidwaarts strekkend terrein,
in de vorm van een langgerekte ruit, tot condominium werd verklaard: Neutraal-Moresnet.
Moesten beide monarchieën werkelijk een moeizaam compromis sluiten over een beperkte
voorraad grondstof voor regenpijpen en afdakjes die poezen te heet onder de pootjes kunnen worden?
Uiteraard niet, maar de fascinerende ware reden zou 190 jaar verborgen blijven.
Een verlichte vluchteling
Voor een goed begrip moet wat meer vermeld worden over de achtergronden van Stein.
Als vrije rijksridder was hij al op jonge leeftijd in Pruisische staatsdienst getreden.
Hij begon - en dat is belangrijk - in de mijnbouwsector. In 1784, 26 jaar oud, werd hij
al directeur van alle mijnen in Westfalen. Na de eeuwwisseling vervulde hij uiteenlopende
ministersposten in Berlijn. Hij maakte naam met de afschaffing van de lijfeigenschap en de
binnenlandse tollen. Hij zorgde voor de introductie van papiergeld, een statistisch bureau
en een gemeentewet. In 1807 werd een privé-brief van hem onderschept, waarin hij zich tegen
Napoleon uitsprak. Hij vluchtte naar Oostenrijks grondgebied en woonde enige tijd in Praag.
De Oostenrijkse regering dreigde hem uit te leveren en hij moest opnieuw vluchten, ditmaal
naar het Russische hof in St.Petersburg.
Napoleons veldtocht van 1812 maakte hij mee in de directe omgeving van tsaar Alexander I,
op wie hij grote invloed had. Na de Volkerenslag bij Leipzig werd hij voorzitter van de
commissie die de op Napoleon veroverde gebieden bestuurde. Kort na het begin van het
Congres van Wenen trok hij zich abrupt uit de politiek terug. De rest van zijn leven
maakte hij zich verdienstelijk met het publiceren van historische documenten uit de
Duitse geschiedenis, onder de titel Monumenta Germaniae Historica (MGH).
Vader en zoon
In zijn jaren aan het Russische hof had Stein de jonge Pruisische oriëntalist
Heinrich Klaproth ontmoet, die in 1805 als tolk ambassadeur Graaf Golowkin had
vergezeld naar China. Heinrich Klaproth was de zoon van de Berlijnse hoogleraar
scheikunde Martin Klaproth. Deze had in 1789 onsterfelijke roem verworven door
de ontdekking van het uranium. Ongetwijfeld kende Stein de oude Klaproth goed,
niet alleen in de intellectuele kringen in Berlijn, maar ook al in zijn tijd als
mijnbouwdirecteur.
De onlangs door N. Dzjikija vertaalde geheime dagboeken van Heinrich Klaproth zijn
lang onopgemerkt gebleven omdat niemand ze kon ontcijferen. Ze bleken uiteindelijk
in het Tsjerkessisch geschreven, maar met gebruik van het Armeense schrift.
Hun inhoud onthult eindelijk de betrekkingen van vader en zoon Klaproth met
Stein en met tsaar Alexander. Het ging daarbij bovenal om uranium: het uranium van Moresnet.
Een geneesmiddel?
Wie het in de tijd na de Tweede Wereldoorlog over uranium heeft,
denkt automatisch aan atoombommen en kerncentrales, maar deze toepassingen
zijn betrekkelijk nieuw. De ontdekking van kernsplitsing als gevolg van
bestraling van uranium met neutronen dateert van 1939. Voor die tijd werd
uranium gewonnen voor andere, tamelijk beperkte doeleinden. Het was ook niet
bekend dat het op betrekkelijk veel plaatsen op aarde voorkomt. Martin Klaproth,
de ontdekker, was van huis uit apotheker. Hij zocht de praktische toepassing van
het merkwaardig lichtgevende element dan ook in de farmaceutische richting.
Hij vond die vooralsnog niet: uraniumderivaten leken alleen maar goed voor het
kleuren van porselein en glas en voor het lichtgevend maken van wijzers op
uurwerken.
Het was merkwaardig genoeg zijn zoon Heinrich die helemaal in China een
medische toepassing op het spoor kwam. Aan het hof van de Mantsjoe-keizer
Kiaking vond hij pekblende, de vorm van uraniumerts die hij van zijn vader
zo goed kende, in gebruik als geneesmiddel tegen 'maanziekte'. Destijds werd
algemeen aangenomen dat aanvallen van psychose, epilepsie en slaapwandelen
door de maanstanden werden bepaald. Het Engelse woord 'lunatic' wijst daar nog op.
Heinrich vermoedde terecht dat de tsaar grote belangstelling zou hebben. In diens
familie kwam psychose namelijk veel voor. Zowel zijn grootvader, tsaar Peter III,
als zijn vader, tsaar Paul I, leed er in hevige mate aan. Beide waren onder enigszins
verdachte omstandigheden plotseling gestorven, juist toen hun geestesziekte gevaarlijke
vormen aannam. Zonder twijfel was Alexander erop gebrand, dit lot voor zichzelf en
zijn nog levende bloedverwanten te voorkomen.
Vindplaatsen
Er was een probleem met vindplaatsen. Pas in 1913 zou de uitvinding van de geigerteller
het opsporen van uranium gemakkelijk maken. Buiten Pruisisch grondgebied waren er in
1815 slechts drie mijnen die als bijproduct pekblende exploiteerden: Joachimsthal (Jachýmov)
in het Ertsgebergte in Bohemen, St.Symphorien in de Bourgogne (tussen Le Creusot en Autun),
en Vieille Montagne in Kelmis, Moresnet.
Stein en Heinrich Klaproth beseften maar al te goed, dat ze voor leverantie van pekblende
niet afhankelijk moesten zijn van Pruisen, waar de politiek gedomineerd werd door
Fürst von Hardenberg, Steins oude rivaal en opvolger als staatskanselier.
St.Symphorien viel om een andere reden af: Stein had genoeg van de Bourbons
meegemaakt om niet van hen afhankelijk te willen zijn. Hij wilde hun zeker
geen machtsmiddel tegen de tsaar in handen spelen. Bovendien lag deze vindplaats
in een ontoegankelijk gebied, ver weg van internationale grenzen en havens.
Het voorgaande gold in nog sterkere mate voor Joachimsthal: te geïsoleerd en
bovendien op Oostenrijks grondgebied. De tsaar wilde zeker niet van de
aartsconservatieve kanselier Fürst Metternich afhankelijk worden,
al werd hij dat spoedig toch.
De enige oplossing lag in Moresnet, gelegen in het nog omstreden grensgebied
tussen Nederland en Pruisen. Er moest wel omzichtig gehandeld worden:
de kersverse koning der Nederlanden, Willem I van Oranje-Nassau, was zowel
neef als zwager van de Pruisische koning. De grootste problemen tussen hen -
rond Nassau en Luxemburg - waren juist opgelost.
Stein besloot nu de kaart van Stirum te spelen.
Een gepland conflict
Stirum was de enige edelman in de Nederlandse bestuurlijke top.
In november 1813 had hij de praktische leiding gehad bij de
machtsovername die de terugkeer, en installatie als soeverein vorst,
van Willem I mogelijk had gemaakt.
Hij was een militair met een grote staat van dienst.
Hij had de Prins van Oranje, de latere Willem II, bijgestaan toen deze deelnam aan -
en gewond raakte tijdens - de Slag bij Waterloo. Stein had van de tsaar een fraaie
belofte meegebracht: als de opzet lukte, bood deze zijn zuster Anna Paulowna aan de
kroonprins ten huwelijk aan. De alliantie met een keizerlijke telg - die in 1816 tot
stand kwam - zou niet alleen de pas gevestigde monarchie de nodige extra status verlenen.
Zij zou de Oranjes ook enigermate losweken van de al te hechte banden met de
Pruisische Hohenzollerns.
Steins stelde aan Stirum voor, dat deze zou zorgen dat de Nederlandse delegatie in
Wenen plotseling Moresnet opeiste. Stein had nog genoeg vrienden in de Pruisische
diplomatie om daarbij te helpen. De belangrijkste was de fameuze geleerde en
politicus Wilhelm von Humboldt, die als linguïst Heinrich Klaproth ook zeer goed kende.
Humboldts tegenspel leidde zoals bedoeld tot de door Stein en Stirum voorbereide afspraak,
de kwestie-Moresnet buiten de slotakte van Wenen te houden. Zo konden zaken gedaan worden
zonder Metternichs agenten in de buurt.
Een jaar later, toen de Prins van Oranje al verloofd was met de tsarevna Anna,
kwam het Akens Grensverdrag tot stand. Het voorzag in de 'tijdelijke', maar tot 1919
gehandhaafde driedeling van Moresnet: het westelijk deel met het dorp Moresnet
kwam bij Nederland, het oostelijk deel met de buurtschap Neu-Moresnet bij Pruisen,
en de smalle middenstrook, met het dorpje Kelmis en de mijn Vieille Montagne -
waar het allemaal om begonnen was - werd een neutrale zone.
Die kwam onder gezamenlijk bestuur van een Nederlandse en een Pruisische gouverneur.
Onbeperkte toegang?
De neutrale status van dit minieme gebiedje was goed doordacht:
er was zo geen vaste greep op vanuit Berlijn, noch vanuit Den Haag.
Of uit Brussel, want de regeringszetel alterneerde in die tijd.
Alles liep via beide co-gouverneurs, die overigens pas in november 1817 benoemd werden:
Werner Jacob voor Nederland en Wilhelm Hardt voor Pruisen. Zij waren, evenals
het 'staatshoofd', de Kelmisser burgemeester Arnold-Timothée de Lasaulx,
simpele zetbazen die de zaken in de praktijk overlieten aan de bejaarde
mijndirecteur J.J.D. Dony.
Deze briljante chemicus en vriend van de oude Klaproth, was de uitvinder
van de zinkoven en had al in 1805 de mijnconcessie van Vieille Montagne
gepacht van de Franse bezetter van het destijds Oostenrijkse gebied.
Het uranium werd tegelijk met de zinktransporten vervoerd naar Dony's
bedrijf te Luik, en daar gezuiverd. Nederlandse schepen brachten het
kostbare product naar Rotterdam. Daar werd het overgeladen voor transport
naar St.Petersburg. Tsaar Alexander I en de gehele Romanow-familie hadden
voor hun geestelijke gezondheid onbeperkte toegang tot uraniumtinctuur.
Heel gauw zouden er echter problemen komen, maar ook een bijzonder
spectaculaire oplossing. Die zal ik behandelen in mijn vervolgbijdrage:
'Een tsaar verdwijnt'.
---einde(12-05-2011)---
Terug naar de vorige index
|